Jan Fabre

Ik ben nooit naar een voorstelling van Jan Fabre geweest.
Dat is geen toeval.
Voor wie het gemist heeft: Fabre is een zeer onorthodoxe theatermaker uit België en momenteel metoo-man of the hour.
Toen ik op de toneelacademie zat waren er schoolgenoten, veelal meisjes, die bij het noemen van zijn naam verrukt verzuchtten dat ze hun linkerarm zouden geven om eens met hem te mogen werken. Natuurlijk vroeg ik waarom.
Nou, Jan zocht de grenzen op. De performers (dansers, acteurs enz) gingen tot het uiterste. Dat was heel indrukwekkend, zeiden ze. En heel interessant om dat eens in henzelf op te zoeken, zeiden ze.
Gaandeweg leek het mij niet onrealistisch om te veronderstellen dat Jan inderdaad ooit om een linkerarm zou vragen. Grenzen zijn er om te verleggen, nietwaar, en zodra de grens verlegd is is het oud nieuws en moeten we verder, en verder, en verder, om hetzelfde te voelen.
Om wát precies te voelen?
In de krant las ik dit weekend nog wat voorbeelden uit zijn oeuvre.
Een naakte acteur stopt de loop van een geweer in zijn anus. Naakte actrices persen een eivormig voorwerp uit hun vagina.
Juist.
Gisteravond ging ik naar een Deense film. Met mijn man en mijn zonen van zestien en dertien.
“Den Skyldige”, oftewel “The Guilty”.
Vijfentachtig minuten keken we naar een politieagent die tegen wil en dank tot de meldkamer veroordeeld was en daar in een bloedstollende intrige terecht kwam, via de telefoon.
We verlieten nooit die meldkamer, we keken alsmaar naar die agent, we hoorden paniek door de telefoon, regen, een ruitenwisser. De filmmuziek was een aanhoudende bromtoon die soms even aanzwelde en weer terugnam. En passant kwamen we te weten wat er met de agent zelf aan de hand was. Er werd een bloedstollend verhaal verteld waarin details als een pleister om een vinger intrigeerden, waarin ‘goed’ en ‘verkeerd’ ingewikkelde begrippen werden, zoals soms ook in het echte leven.
Na afloop zeiden mijn tienerzoons: IK HEB ALLES GEZIEN.
Ze bedoelden dat ze alles hadden gezien wat er buiten die meldkamer, aan de andere kant van de telefoon en eerder in het leven van de agent, was gebeurd.
Dat is de kracht van illusie.
Dat is volgens mij waar uitvoerende kunst over gaat.
Een geweer in je kont is een geweer in je kont. Dat is dus geen illusie, ik heb geen ruimte als kijker om er iets anders van te maken, ik kan enkel denken; poeh, wat een flinkerd, dat ie dat elke avond doet.
Maar ik vind hem geen flinkerd. Die dames ook niet.
Wij acteurs, wij vinden het soms makkelijker om ons over te geven aan een sado-masochistisch model dan aan subtiliteit, tederheid. We raken verward over wat kwetsbaarheid is. We zijn gevoelige mensen, we hebben vaak wel wat littekens, we zijn nogal poreus, velen van ons denken thuis te komen in dit model.
Het probleem begint hier, op het podium, in de sado-masochistische werkrelatie die daar tot normaal of zelfs tot heel bijzonder wordt gebombardeerd.
Als er ook nog ongewenste intimiteiten hebben plaatsgevonden vind ik dat naar voor de betrokkenen, maar het echte probleem begint in het repetitielokaal.
Ongetwijfeld zullen mensen dit een enorm tuttige, bangige, burgerlijke visie vinden; het zij zo.
Ik zou Jan Fabre willen aanraden naar Den Skyldige te gaan, overigens samen met die nederlandse scriptschrijvers die de personages alles laten uitspreken wat ze voelen en alles wat er aan de hand is één op één aan ons voorkauwen.
Ik zou het u ook aanraden, gewoon omdat de film subliem is.

Lees verder

The American Dream

THE AMERICAN DREAM
Over twee uurtjes, als de meeste mensen in Nederland op een oor liggen, sta ik te zingen op een bruiloft.
Gisteren liepen Walter en ik door Portland, op de manier zoals wij dat samen graag doen; onze neus achterna. Niet van highlight naar highlight dus.
Welke kant we ook maar opliepen, vroeg of laat kwamen we in wat in de volksmond ook wel een ‘slechte buurt’ wordt genoemd.
The american dream van dichtbij gezien is: erop of eronder.
Steek het verkeerde kruispunt over en daar zijn ze. De mensen die ergens begonnen te glijden. En dat glijden houdt hier niet op. er is geen vangnet. 
Er staan tentjes tussen de struiken. Mensen duwen boodschappenkarren voort, trekken een bolderkar, met hun thuis erin. Velen zijn wezenloos of verward. Praten tegen de lucht. Velen zijn jong, nog geen achttien. Dit kan mijn zoon zijn, over een jaar of twee, besef ik, als ik naar ze kijk.
Een jonge afro-amerikaanse staat te schreeuwen tegen een oude vrouw dat ze haar rotzooi op moet ruimen. Ze doelt op de buitenmuur waaraan ze beiden wonen, met nog andere dolenden. Zij heeft haar karretje voor elkaar, de oude vrouw in haar ogen niet. Een bleek, roodharig meisje houdt een lantaarnpaal vast en huilt. Misschien is ze verdrietig om de ruzie achter haar rug, misschien om iets anders, misschien weet ze het zelf niet.
In de stadsparken zijn vijftig procent van de bankjes ingenomen door zwervers. De meesten zien eruit alsof ze vorige week nog een huis hadden. Ze stapelen hun spulletjes keurig op en lezen een roman.
Tegenover een sneu stand-up theatertje woont iemand in een auto.
Op een stenen trap zit een vrouw zoals ik, tussen drie keurige reistassen. Ze houdt haar gezicht vast, wenkbrauwen verbijsterd opgetrokken.
Bij de starbucks moet ik een aardige tijd wachten voor de deur van de wc omdat binnen een dakloze man baddert.
Dat starbucks dit faciliteert is misschien een lichtpuntje van medemenselijkheid te noemen.
Hoopjes mens, her en der, tegen muren, in het gras. Iemands kind, zus, broer.
Erop of eronder.
Ik zie Donald Trump voor me, ik zie dat vadsige roze hoofd blèren dat het nog nooit zo goed is gegaan met Amerika. 
Een beschaafd land waar een groot deel van de bevolking zich niet kan verzekeren, tegen ziekte of wat dan ook.
Schaamteloosheid brengt een mens ver; anderen bewonderen dat.
Ik ben heel dankbaar dat de ooievaar mij ergens anders heeft laten vallen.
America, ik wens je betere tijden.

Lees verder